Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Zo zijn de [44]paden van een iegelijk, die [45]gierigheid pleegt; [46]zij zal de ziel van [47]haar meester [48]vangen. 44. Dat is, voornemen, daden en werken. Vergelijk Gen.6:12, idem onder hfdst.2 vs.15, en hfdst.22 vs.25. 45. Hebreeuws, gierigheid giert, of met gierigheid giert. Alzo onder hfdst.15 vs.27; Jer.6:13; Ezech.22:27;; Hab.2:9. Het Hebreeuwse woord is meest altijd in het kwade genomen voor vuil, gierig en oneerlijk gewin. Zie Gen.37:26; Ex.18:21; 1 Sam.8:3; Ps.119:36, onder hfdst.28 vs.16; Jes.56:11. 46. Te weten, de gierigheid. 47. Dat is, degene, die de gierigheid plegen. Zie van het woord Baal, Gen.14:13. 48. Dat is, in het verderf brengen, gelijk een vogel doet het aas, daar hij naar vliegt, gevangen wordt en aan zijn dood komt.